De vrijheid van onderwijs betekent in Nederland vooral: je mag een school stichten op basis van religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen terwijl die toch door de overheid wordt gefinancierd. Christenen hebben hier sterk voor gestreden, wat destijds ‘de schoolstrijd‘ heette en die in 1917 zijn beslag kreeg. Nu islamitisch onderwijs in Nederland groeiende is, komt deze vrijheid ter discussie te staan. Opmerkelijk is dat er medio 2019 brede politiek-maatschappelijke steun is voor de opvatting dat scholen op basis van religie moeten worden afgeschaft.
Deze steun bleek uit een peiling die Peil.nl publiceerde op 15 september 2019. De stelling “Eigenlijk zouden alle scholen op basis van een religie in Nederland moeten worden afgeschaft” kon rekenen op instemming van 59 % van alle ondervraagden. Het resultaat was verder uitgesplitst naar stemmers op de tien grootste partijen. Onder de stemmers op alle partijen was er een meerderheid voor afschaffing, uitgezonderd die op het CDA (27 % voor); ChristenUnie, SGP en Denk werden niet apart genoemd.
Ongewenste invloed
De maatschappelijke meerderheid die zich aftekent tegen onderwijs op religieuze basis heeft beslist niet alleen te maken met de financiering vanuit algemene middelen, maar vooral met de als ongewenst beschouwde religieuze invloed. Dat lijkt althans op te maken uit de mening over de stelling (uit dezelfde peiling) “Wat er op zondagsscholen of moskeescholen wordt geleerd heeft de Nederlandse staats niets mee te maken”; slechts 14 % is het hiermee eens. Opvallend overigens is dat van de CDA-stemmers 21 % wil vasthouden aan deze vrijheid van zondags- en moskeescholen, terwijl van de meer vrijzinnige D66-stemmers 23 % deze vrijheid wil blijven erkennen.
Vrijheid van religie
Het is goed om de ‘vrijheid van onderwijs’ niet te verwarren met de vrijheid van religie. Vrijwel niemand wil tornen aan de vrije keuze om een bepaalde religie aan te hangen. Wel is er toenemende weerstand tegen sommige consequenties die zouden voortvloeien uit het belijden van een religie, zoals het (al dan niet verplicht) dragen van gezichtsbedekkende kleding door vrouwen, het verbod op korte broeken voor mannen, elkaar niet een hand geven of verplichte zondagsrust in een gemeente.
Religie een individuele keuze?
Sterk leeft in Nederland de opvatting: iedereen mag zonder beperking zijn eigen religie kiezen, maar val daar een ander niet mee lastig. Dus leg een ander geen beperkingen op en eis niets bijzonders van hem.
Lastig is alleen wie in dit verband ‘een ander’ is: vallen je eigen kinderen daar ook onder? Sterk religieuze personen vinden doorgaans dat zij het absolute recht hebben om hun kinderen dezelfde opvattingen te laten hebben als zijzelf, dus dat zij het recht (en in hun ogen de plicht) hebben om hun kinderen religieus op te voeden. Niet-religieuze noemen dit: indoctrinatie.
Religieus, maar niet onvrij
Een religieuze opvoeding via het gewone onderwijs lijkt in Nederland dus niet meer te kunnen rekenen op instemming. Onderwijs in vrije tijd en met eigen geld, dus zondags- en moskeescholen, worden met argusogen bekeken. Daarom speelt op de achtergrond zeker de vraag mee: mag je je eigen kinderen religieus indoctrineren of moet je hen opvoeden in een geest van vrijheid waarbinnen zij te zijner tijd hun eigen keuzes maken? De afgelopen eeuw heeft in Nederland laten zien dat een combinatie van beide moeilijk maar mogelijk is: opvoeding binnen een religieuze of levensbeschouwelijke stroming mét behoud van de vrijheid om daar later wel of niet in mee te gaan. Een essentiële voorwaarde daarvoor lijkt vertrouwen in de kracht en wijsheid van je eigen opgroeiende kinderen.