‘Vrijheid’ lijkt soms ons grootste goed, misschien op goede gezondheid na. Voor vrijheid zeggen mensen te willen leven of te sterven. Waarom lijkt dan door de geschiedenis heen het gros van de mensen de vrijheid telkens te ontglippen? Echte vrijheid geldt kennelijk voor slechts een bovenlaag van de bevolking. De rest geeft meer om zekerheid.
Jagers en verzamelaars
De oermensen, jagers en verzamelaars – díe waren echt vrij. Zij konden doen en laten wat ze wilden, god noch gebod die hen iets in de weg legde. Net zo maximaal als hun vrijheid was hun onzekerheid. Elke dag opnieuw moesten ze zien dat ze te eten zouden krijgen, en zorgen voor onderdak en bescherming. Dan bestaat vrije tijd (dus vrijheid) helemaal niet.
Knechts en slaven
Bracht de beginnende beschaving vrijheid? Wel voor sommigen, maar zeker niet voor de knechts en koks, de zogeheten lijfeigenen – die hadden helemaal geen eigen leven. Maar eten en onderdak was dan wel geregeld.
Werd het beter in ‘de bakermat van de democratie’, het oude Griekenland? Daar spraken filosofen over vrijheid, gelijkheid, leiderschap en wat al niet meer. Maar vrijwel al die belangrijke mannen hadden slaven en vrouwen om voor hen het nodige huishoudelijke werk te doen, die daarmee wel verzekerd waren van kost en inwoning.
De zekerheid van een soldaat
Van de Romeinen weten we dat ze een wereldrijk opbouwden, waarbij je alleen aan de top kon komen of blijven als je bereid was tot machtspolitiek, leugens, bedrog en moordpartijen. De gewone bevolking moest doen of laten wat hen gezegd werd, dan hadden ze het niet slecht. In nieuw verworven gebieden moesten mannen vaak het leger in; dat betekende weinig vrijheid, maar een redelijke zekerheid van een fatsoenlijke hap eten.
Feodaal
Het feodale Europa kende minder directe vormen van slavernij. Erg vrij waren de meeste mensen niet, maar ze genoten soms wel een zekere bescherming tegen invallende plunderaars. De pre-middeleeuwse periode kende het hofstelsel, met horigen, half-vrije boeren die niks anders konden kiezen dan hard werken maar wel enige bescherming genoten.
Arbeider
Tijdens de industriële revolutie werd de band tussen baas en knecht een stuk losser. Dus mensen kregen formeel meer vrijheid; thuis was je zelf de baas. Maar wie niet bereid was keihard te werken in een fabriek, kon eindigen in de goot, of sterven aan honger of ziekte. Van een vrije keuze was geen sprake.
Werknemer
Sociale wetten maakten een einde aan ‘onmenselijke’ arbeidsverhoudingen en zeker na de Tweede Wereldoorlog werden gewone mensen echt vrij. Ze konden kiezen wat ze gingen studeren, waar ze zich meldden als werknemer, en hielden vrije tijd over – voor vrouwen een stuk minder en later dan voor mannen. Maar wie niet wil of kon studeren of werken, verviel gemakkelijk tot armoede, en dat was dan ‘je eigen schuld’ – dat kon je dakloos maken.
ZZP’er
Inmiddels is het moderne kapitalisme op zijn top, waarschijnlijk er reeds ruim overheen. Mensen zijn supervrij: ze kunnen zelf ondernemer zijn, of zzp’er en dan helemaal zelf bepalen wanneer, hoe en hoe lang ze willen werken. Het ‘gevoel eigen baas te zijn’ staat echter in schril contrast met het besef te werken als slaaf. In veel gevallen is de situatie van deze ‘zelfstandigen’ heel onzeker, wat hun slagkracht zeer beperkt en daarmee hun vrijheid sterk beknot. Deze rechtenlozen kunnen slechts dromen over een eigen woning.
Vrijheid als illusie
Maximale vrijheid is er wel voor kapitaalstromen. Die gaan, beschermd en ondersteund door Europese wetten en wereldwijde afspraken, vrijelijk de wereld over en kristalliseren rondom een zeer kleine, exorbitant rijke minderheid, die een ongebreidelde vrijheid paart aan zeer grote zekerheid.
Vergelijk dit eens met een dakloze of een fietskoerier, die als een 21e-eeuwse ‘jager en verzamelaar’ zijn kostje bij elkaar scharrelt; zijn extreme onzekerheid kan hij slechts verzachten met een illusie van grote vrijheid.